Frans Otto Diemel

De eerste Hollandganger......
De jongste zoon van stamvader Georgii Lüchters/ Diemers/Diemel, Frans Otto is de eerste Hollandganger uit dat gezin. Hij is omstreeks 23 september 1731 geboren in Niederbergeheim en staat in de doopboeken van Allagen (kerkdorp waartoe Niederbergheim behoort) vermeld als Frans Otto filius (zoon van) Georgii Leuchters en echtgenote Anna Margaretha. Het was in die tijd in Duitsland niet ongebruikelijk dat in doopakten niet de familienaam 'Diemel' werd vermeld, maar de huisnaam 'Leuchters' (ook Lüchters/Löchters). Het huis waarin het gezin in Niederbergheim woonde.
Frans Otto vertrekt als ongetrouwde man, vermoedelijk rond zijn 25ste levensjaar, westwaarts richting Holland. In de archieven van Voorhout komen we zijn naam voor het eerst tegen bij een boedelverkoop in Noordwijkerhoek op 18 augustus 1756. Daar koopt hij een koperen ketel ten huize van overleden Leendert van de Pluijm, de herbergier van herberg de Zwarte Leeuw.
Op 13 november 1756 verschijnt hij voor schout en schepenen van Voorhout en trouwt hij met Jannetje Arisd. van Hees, dochter van Ary Teunisz. van Hees en Geertruyt van der Voorde. In zijn trouwakte staat vermeld: ‘jongeman, gebooren in Nederenbergheijm in het land van Kuijl en woonachtig in Voorhout’. (Niederbergheim was een dorpje in het Hertogdom Westfalen, dat in die tijd toebehoorde aan de keurvorst/ aartsbisschop van Keulen). Een dag later wordt ook het kerkelijk huwelijk voltrokken in de RK schuilkerk te Sassenheim. Het is mogelijk, dat hij al vòòr 1756 in Holland, in Voorhout was of is geweest. In ieder geval is het duidelijk, dat hij op het moment van trouwen in Voorhout woonde.

Waarom weg uit het Niederbergheim?
Het is aannemelijk, gelet op de slechte sociaal-economische situatie in de 18de eeuw in Westfalen, dat Frans Otto -zoals vele andere Duitsers in die tijd- om economische redenen gekozen heeft om naar Holland te trekken op zoek naar een beter bestaan. Een en ander wordt beschreven in ‘Familiegeschiedenis/ Waarom trokken zij naar Holland’.
Echter ook andere motieven kunnen in zijn situatie een rol hebben gespeeld. De politieke situatie destijds in Hertogdom Westfalen was instabiel. In mei 1756 brak de Zevenjarige oorlog uit tussen Pruisen, Engeland en Hannover enerzijds en Russische Rijk, Oostenrijk en Frankrijk anderzijds. Zijn ouders, broers en zussen zullen ongetwijfeld de troepenbewegingen in 1758 rondom Soest, 10 km verderop, hebben meegekregen en zullen, zoals velen in Westfalen, ontzettend veel te lijden hebben gehad van deze oorlog. Kortom zowel politieke als sociaal/economische redenen kunnen ten grondslag hebben gelegen aan het vertrek van Frans Otto.

Economische en politieke situatie in Holland
Maar hoe was situatie in Holland? Kwam Frans Otto daar in een gunstiger politiek en economische klimaat terecht?

Economisch gezien zag het er in de tweede helft van de 18de eeuw in de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden steeds minder goed uit. De handel werd steeds minder winstgevend. Veel mensen werden werkeloos, de religieuze tegenstellingen tussen protestanten en katholieke bleven groot, het onderwijs was slecht en vooral de arme laag van de bevolking had het zwaar te verduren.

Ook politiek gezien zag het er allerminst rustig uit. Frans Otto kwam in een situatie terecht waarin de burgerij zich in toenemende mate ging afzetten tegen de gevestigde orde in de Republiek der Vereningde Nederlanden. Enerzijds de heersende stadsbestuurders (regenten), die hun machtspositie ten opzichte van de burgers en de stadhouder zoveel mogelijk probeerden te behouden. Anderzijds de stadhouder Willem V, die als ‘opperregent’ op zijn beurt invloed wilde behouden op deze stadsbestuurders. De burgers wensten meer invloed op de gewestelijke en stedelijke besturen. Aanvankelijk beschouwden de burgers de stadhouder als degene die hun grieven zou moeten verhelpen. Maar spoedig klonken er steeds meer stemmen, die eisten dat de burgerij zelf invloed zou krijgen. Daardoor ontstond er een groep die zich tegen de groeiende invloed van stadhouder en regenten verzette en zichzelf Patriotten noemden. Het waren veelal kooplieden, vrijberoepsbeoefenaren, winkeliers en ambachtslieden. Ook achtergestelde groepen als katholieken en niet-gereformeerde protestanten maakten nadrukkelijk deel uit van deze groep. De aanhangers van de stadhouders vormden de partij van de Prins- of Oranjegezinden. De Prinsgezinden en de patriotten stonden met hun tegengestelde belangen scherp tegenover elkaar. Beide partijen richtten exercitiecorpsen op. In 1787 brak er een burgeroorlog uit.

Hoewel de politieke schermutselingen in 1756 nog niet echt aan de orde waren, zal Frans Otto deze tweestrijd ongetwijfeld van begin af aan hebben zien groeien. In hoeverre deze tweestrijd zich ook in Voorhout openbaarde en hoe verdeeld de Voorhouters waren, is niet duidelijk. Vanwege de voornamelijk katholieke achtergrond van de inwoners van Voorhout, zou dat kunnen duiden op sympathie voor het gedachtegoed van de Patriotten. In Rijnsburg, een dorp drie kilometer verderop, drie keer zo groot als Voorhout, was deze tweestrijd vanaf 1784 wel duidelijk zichtbaar. Glasbergen en Leenheer beschrijven in ‘Duizend jaar Rijnsburg’ dat de bevolking nogal verdeeld was en dat er voortdurend wederzijdse provocaties waren tussen de Orangisten en de Keezen, zoals de Patriotten werden genoemd.

Wat bracht Frans Otto Diemel (Dimel/Diemer) naar Voorhout?
Zoals eerder gezegd, zouden de slechte economische en politieke omstandigheden in zijn geboortestreek mogelijk redenen zijn geweest om een beter bestaan te zoeken in Holland. Echter waarom koos Frans Otto nu juist voor Voorhout?

Een dorpje met niet meer dan 300 inwoners halverwege de 18de eeuw. De enige herberg de Bonte Koe was toen gelijk rechthuis, gemeentehuis, café en buurthuis en was tevens halteplaats voor reizigers die gebruik maakten van de trekschuitdienst over het de Leidse Trekvaart tussen Haarlem en Leiden. Verderop aan de Voorhouterweg (Herenweg) stond de kerk en in de directe nabijheid daarvan stonden de meeste huizen. Zoals in meerdere dorpjes in de buurt richtte men zich veelal op landbouw, kruiden en groenteteelt. De bollenteelt was toen (18de eeuw) nog niet op gang gekomen. Voor het directe levensonderhoud trof je verschillende ambachten zoals een bakker, smid, kleermaker etc.

Wat was zijn motief om zich juist daar te vestigen? Is hij al hier eerder geweest vòòr 1756? Had hij kennis of kende hij iemand uit Voorhout waardoor hij daar doelgericht naar toe is gegaan? Of heeft hij per toeval Voorhout aangedaan en daar later zijn vrouw ontmoet om zich vervolgens blijvend te vestigen? Of was zijn beroep als kleermaker aanleiding om zich in de omgeving van Leiden -weliswaar in die tijd een kwijnende textielstad- te vestigen? Want evenals Frans Otto waren deze arbeidsmigranten in het midden van de 18de eeuw veelal ongehuwde ambachtslieden die hun geluk beproefden in het -nog steeds in hun ogen- rijkere Holland.
Hoe dan ook, hij trouwt in 1756 met Jannetje Arisd. van Hees. Op 13 november voor de schout en schepenen te Voorhout en op 14 november in de RK schuilkerk in Sassenheim.

Hoe verging het Frans Otto eenmaal in Voorhout?
Na verloop van tijd ging het hem financieel gezien steeds meer voor de wind. Anderhalf jaar na zijn trouwen kocht hij een huis en erf tussen de Herenweg (thans Herenstraat) en de Dinsdagse Wetering naast het huis van zijn schoonmoeder Geertruijdt van de Voorde. Hemelsbreed zo'n honderdvijftig meter schuin tegenover de voormalige herberg en rechthuis de Bonte Koe. Vermoedelijk is hij als kleermaker aan de slag gegaan. Niet vreemd, want ook zijn vader was kleermaker van beroep. En wellicht combineerde hij dit met een winkel. Uit zijn nalatenschap bleek namelijk dat hij ook eigenaar was van een winkel aan de Herenweg. Opvallend dat meerdere leveranciers van zijn winkelgoederen lakenkoopmannen/stoffenhandelaren bleken te zijn.
Maar daarentegen werd er bv. ook honing verkocht. Wellicht een dorpswinkel waarin van alles te koop was? Mogelijk dat hij pas later met zijn winkel is begonnen, toen hij in 1782 het huis naast zijn woonhuis had gekocht.

Aardige bijkomstigheid is dat nazaat Dirk (Theodorus Cornelis) Diemel (1896-1970) in 1925 (130 jaar later) op nagenoeg dezelfde plek aan de Herenweg (anno 2020, naast tankstation Total Express), eigenaar werd van een woonhuis /winkel /schoenmakerij. Daar woonde hij samen met zijn vrouw Helena Agatha (Lena) Verdegaal. Later zou hij bekend worden als Dirk 'Draadje'. Zijn goedlopende schoenenhandel maakte plaats voor de verkoop van radiotoestellen. Zijn radioliefhebberij was aanleiding tot oprichting van een radiostation. Voor die tijd heel bijzonder en uniek in de omgeving. Via zelf geplaatste oude telefoonpalen met bedrading maakte hij verbinding met de huizen van de abonnees. Van 1927-1941 verzorgde hij vanuit zijn studio in zijn huis radioprogramma's voor inwoners van Voorhout. Dirk 'Draadje' Diemel is een begrip in Voorhout. Chroniqueur Joop Warmenhoven uit Voorhout heeft uitgebreid over hem verteld in zijn serie boeken over Voorhout. Ook in 'Dwars Op', het lijfblad van de Historische Kring Voorhout, is hij gememoreerd.

Twee jaar later koopt Frans Otto samen met Jacob Vreedenburg in 1784 een huis, erf, stukken tuingrond tussen de Zandsloot en Herenweg. In 1787 voegt hij daaraan nog eens een aantal morgen hooiland toe in de Floris Schoutenpolder te Sassenheim. Tenslotte breidt hij zijn hooiland verder uit in de Elsgeesterpolder. Na het overlijden van zijn zwager Teunis Arisz. van Hees, die samen met zijn vrouw Aagje van Heemskerk het huis van zijn -in 1768- overleden moeder Geertruijdt van der Voorde had betrokken, laat Teunis het voormalige ouderlijke huis en erf na aan zijn zus Janneke, de vrouw van Frans Otto. Het echtpaar was dus in 1796 in het bezit van drie huizen op rij aan het begin van de Herenweg in Voorhout.

Hoe waren zijn contacten met de andere Hollandgangers uit Niederbergheim?
Ongetwijfeld was oom Frans Otto Diemel -als Hollandganger- een goed voorbeeld van een geslaagd handelsman, kleermaker, voor zijn jonge neven Gaudentius Diemel, Dirk Diemel en Willem Diemel. Maar het verging hen minder goed als Frans Otto.
Dirk (Johannes Georgius Theodorus), die zich als smid aan de Kleverlaan in Zuid-Akendam (thans deel van Haarlem-Noord) vestigde, kwam in financiele problemen. Frans Otto schoot hem te hulp en leende hem geld. Zijn smidswinkel/ wagenmakerswinkel en nog een huis en erf dienden als onderpand voor de lening. In 1800 koopt Frans Otto het eigendom van Dirk. Daarmee heeft Dirk zijn schuld geheel afgelost. Dirk is nog tot 1806 met zijn gezin aan de Kleverlaan blijven wonen. Daarna is hij naar de Haarlemse binnenstad verhuisd en heeft zich daar als smid gevestigd aan de Varkenmarkt. De erven van Frans Otto hebben de smederij, het huis en erf aan de Kleverlaan in 1806 verkocht.

Stel me zo voor dat Frans Otto in Voorhout bij de herberg de Bonte Koe de trekschuit heeft genomen, om zo via de Haarlemmertrekvaart naar Haarlem te varen om de deal met neef Dirk te sluiten. Bij aankomst in Haarlem hoefde hij dan niet ver te lopen (of hij nam 'n rijtuig) om bij zijn neef aan de Kleverlaan te komen.

Ook aan neef Gaudentius heeft hij een geldbedrag à 630 Franken (300 Hollandse gulden) geleend. Hoewel Gaudentius rente over dat bedrag verschuldigd was, was dat in 1813 bij de eindafrekening van het nalatenschap van Frans Otto nog niet terugbetaald aan de erven. Misschien was het wel een voorschot om de rekeningen van firma Smitz Cruse & compagnie, dezelfde leverancier uit Rotterdam waar ook Frans Otto zijn doeken en stoffen betrok, te kunnen betalen.

Hoe stond het met zijn gezinsleven?
Zo goed het met hem ging vanuit financieel/economisch oogpunt, zo triest liep het af in zijn gezin met meerdere van zijn kinderen. Maar liefst vier kinderen haalden het eerste levensjaar niet en één kind werd levenloos geboren. Slechts één zoon, Ary (de derde Ary op rij), bleef in leven.

In 1789 trouwde Ary met Cornelia Schinkel. Ze kregen twee zonen Frans en Johannes en twee dochters Johanna en Joanna. Ongetwijfeld genoeg ruimte en een levendige bedoening daar aan de Herenweg. Echter ook nu bleef het leed Frans Otto en zijn vrouw niet bespaard. Hun enige zoon overleed in 1796 op 35-jarige leeftijd. Zijn vrouw Cornelia Schinkel bleef achter met vier minderjarige kinderen. Reden voor Frans Otto en zijn vrouw om hun testament te herzien. Immers de vier kinderen van Ary werden de nieuwe erfgenamen in geval Frans Otto en zijn vrouw kwamen te overlijden.

Nog geen drie jaar later -in januari 1799- overleed Jannetje, de vrouw van Frans Otto. Een aantal jaren na de dood van zijn vrouw en een half jaar voordat hij zelf overleed, had Frans Otto een clausule in het testament laten opnemen. Bij zijn overlijden mochten schoondochter Cornelia en haar kinderen gebruik blijven maken van zijn huis. Dit gebruik bleef totdat alle kinderen de leeftijd van 25 jaar zouden hebben bereikt of eerder getrouwd zouden zijn. De winkel moest door Cornelia worden aangehouden en de winkelgoederen moesten door haar worden overgenomen. Eveneens todat alle kinderen de leeftijd hadden bereikt van 25 jaar. Daarna zouden de winkel en de dan nog resterende winkelgoederen overgedaan moeten worden aan oudste kleinzoon Frans. Voorts zou hij ook eigenaar worden van huis en erf waarvan Cornelia het vruchtgebruik had. De overige eigendommen van Frans Otto en Jannetje Arisd. van Hees werden verdeeld over de vier kleinkinderen, ieder een vierde part. De voogden Jan Meijster, Dirk Meister en Frans Wisman zagen erop toe dat alles correct zou verlopen.

Frans Otto overleed op 22 december 1803 op 72-jarige leeftijd. Hij werd op 27 december 1803 in Voorhout begraven. Uit de afrekening van zijn nalatenschap bleek dat hij met zorg ten grave is gedragen en dat ze goed afscheid hebben kunnen nemen. De doodskist werd gemaakt met gebruik van schroeven(!). De buren hebben geholpen met het afleggen, kisten en begraven. De klokken werden geluid. Pastoor Heijdendaal verzorgde de 'kerkgerechtigheden'. En na de begrafenis was er nog koffie, thee, drank en brood van bakker C.Romijn. En voor alles werd netjes betaald. Uit het nalatenschap bleek ook dat er betaald is voor een overlijdensadvertentie in de Leidsche Courant. Waarschijnlijk is deze advertentie nooit geplaatst, want hij is jammergenoeg niet in de krant terug te vinden. De uiteindelijke afrekening van de erfenis werd pas in augustus 1813 door voogd Jan Meijster verantwoord ten overstaan van notaris Thomas van Bergen, notaris te Leiden. Voogden Dirk Meijster en Frans Wisman waren inmiddels overleden.

Generaties ná Frans Otto
Via de kleinzonen Frans Diemel (1792-1847) en Jan Diemel (1794-1869) breidt de 'Voorhoutse tak' van de Diemelstamboom zich verder uit en komen we na een aantal generaties terecht bij de bekende Voorhouters zoals de eerder genoemde Dirk (Draadje) Diemel (1896-1970), maar ook fietsenmaker Arie Diemel (1900-1981). De handel en wandel van Arie is uitvoerig beschreven in het artikel 'Van Fietsemakerij tot 't Voorhouts Warenhuis' in het blad 'Dwars Op' (zomer 2004) van de Historische Kring Voorhout door Monique van Buul.